Dominique Willaert borstelt de Denderstreek in een boek. Hij sprak met meer dan honderd mensen over hun verzuchtingen, wensen en leven. Hij ging aan tafel zitten met migranten, ‘zwetten’, asielzoekers, gekleurde Nederlandstaligen en wit-roze autochtonen die voor het Vlaams Belang stemmen. Hij zocht wat ze gemeen hebben en waar ze zich aan ergeren. En ook: waarom ze zich ergeren aan elkaar.

Dominique sprak met mensen uit Aalst, Denderleeuw, Geraardsbergen, Ninove en Herzele. Toen ik hem zelf de eerste keer op bezoek kreeg, uitte ik mijn twijfel: “Er is door buitenstaanders al zoveel negatiefs geschreven over deze streek. Voor de mensen die hier wonen is dat irritant. Telkens strijken journalisten, filmmakers en anderen hier neer om te beschrijven waarom het Vlaams Belang in de regio zoveel stemmen haalt. Na hun publicatie en de positieve kijk- of leescijfers verdwijnen ze opnieuw. Wij blijven met de shit achter.”

Anderzijds had ik wel wat vertrouwen in de aanpak van Dominique, de vroegere man achter Victoria Deluxe, die ooit mijn eigen eerste filmproject voor ’t Uilekot hielp tot stand komen.

Dat vertrouwen bleek niet misplaatst. Het boek werd een gevoelige en mooie beschrijving van mensenlevens in de streek. Van mensen die allemaal dezelfde zorgen of doelen hebben: een treffelijk huis vinden, zorgen dat je kinderen (als je er hebt) het goed hebben, wat te eten en te drinken vinden. En toch vinden sommige groepen mekaar niet, daartoe aangepord door het Vlaams Belang, dat teert op alle ongenoegen.

Dat ongenoegen zit diep. Het heeft te maken met snelle veranderingen, migratie zonder begeleiding en de voortdurende afbouw van diensten in deze streek. Toen ik nog in Geraardsbergen woonde waren er goede busverbindingen, een lokaal kantoor van de waterafdeling en elektriciteitsmaatschappij, een Volkshuis,… Allen zijn ze verdwenen of vervangen door online-dienstverlening. Op de koop toe worden cafés vervangen door een brasserie en verdwijnen veel lokale bakkers, beenhouwers enz. Het zorgt voor een verlieservaring die voor velen versterkt wordt door de snel verkleurende maatschappij om zich heen en door pijnlijke armoedecijfers: Volgens de kansarmoede-index van Kind en Gezin was in 2021 20,49% van de inwoners van Geraardsbergen kansarm. In het centrum loopt de kinderarmoede-index op tot maar liefst 39,8%. Daarmee doet de Oudenbergstad het opmerkelijk slechter dan Aalst, Denderleeuw, Ninove en zelfs Ronse.

Het boek ontroert en boeit en beschrijft elke mens met respect.

Dendertop

De auteur werkte ondertussen een tournee af in de streek, waarop telkens tientallen mensen komen luisteren naar de verhalen van hemzelf en de mensen die in het boek voorkomen. Op zaterdag 25 november organiseert een groep medestanders een Dendertop in vzw De Plomblom te Ninove. Het is de bedoeling om daar een soort van solidair charter voor te stellen, een verzameling van sociale en solidaire eisen en verzuchtingen die nadien aan het politieke niveau voorgelegd worden. Dat idee steunen we van harte. Zelf zou ik er voor pleiten om dat idee te vervolledigen met onze omgeving, het leefmilieu. Dominique heeft dan wel niemand het woord klimaat in de mond horen nemen, maar de overstromingen die de streek regelmatig teisteren, zijn er wel een direct gevolg van.

Levende krachten

Verder kan ik alleen maar hopen dat het project ankerpunten vindt in de streek. Het mag niet opnieuw gebeuren dat mensen die deze streek portretteren na dat werk met de noorderzon verdwijnen zonder het project door te geven aan de levende krachten in deze streek. De herinnering aan het SAAMO-débacle in Denderleeuw ligt daarvoor nog te vers in het geheugen. Het ‘progressieve’ gemeentebestuur zette deze werking aan de deur. Er volgden een actie en onderhandelingen waarbij actiegroepen en vakbonden uit de streek nauwelijks betrokken werden. ’t Uilekot en Climaxi lanceerden nog een oproep die door een vijftigtal organisaties en individuen getekend werd… maar initiatieven tot samenwerking werden niet beantwoord en SAAMO koos voor de juridische weg en verloor die.

Ook daar mogen linkse mensen wat uit leren: hou rekening met de streek en beslis minder van bovenaf! Integreer je, white man!

Filip De Bodt

Het boek van Dominique is voor €25 te koop in de Eco & Fair winkel, Groenlaan 39 te Herzele. Je kan het ook bestellen via info@ecofair.be

De discussie rond de subsidiëring van het sociaal werk in Denderleeuw raakt de fundamenten van onze democratie. Het CD&V-Vooruit-GROEN gemeentebestuur wil er de subsidies van de vzw SAAMO afschaffen. Het is de derde keer dat men zoiets probeert in de Denderstreek. Nu gaat het evenwel om progressieve partijen die moeilijk overweg kunnen met de onafhankelijkheid van het sociaal werk. 

In 2013 werd in Herzele een eerste poging gedaan om subsidies voor verenigingen aan te pakken. De nieuwe N-VA-Open-VLD coalitie sprak over een ‘tabula rasa’ in het subsidiebeleid: De toenmalige N-VA-schepen Neirynck zei “We moeten bezuinigen en gaan de subsidies herdenken. Maar het kan goed zijn dat sommigen meer krijgen.” Onder impuls van vzw ’t Uilekot kwam het verenigingsleven in actie. Het gemeentebestuur kreeg een paar honderd postkaarten in de bus en tientallen verenigingen (van vissersclub over Natuurpunt, vrouwenorganisaties en vzw ’t Uilekot) woonden de gemeenteraad bij. Van buitenaf kwam er massale steun van socio-culturele werkers en professoren. De coalitie trok de maatregel terug en het subsidiesysteem bleef tot op vandaag onveranderd, ondanks de herhaalde pogingen van de lokale N-VA om verenigingen als ‘subsidieslurpers’ af te schilderen. Ietwat verwonderlijk dat een politieke partij, die zelf massaal overheidssubsidies opstrijkt zich daartoe leent. Vzw ’t Uilekot verloor ook nationaal zijn subsidies en draait nu zelfstandig op giften, lidgelden en de eigen barwerking. 

Aalst

In 2019 was het aan de stad Aalst om verenigingen aan te pakken. Onder leiding van N-VA-OCMW-voorzitter Sarah Smeyers zegde het OCMW (N-VA/Open-VLD en CD&V) het contract op met vier verenigingen: Schulden op Schoolvzw ParolSteunpunt Welzijn en ’t Nest. In sommige van die organisaties waren mensen actief die behoorden tot andere politieke strekkingen of redelijk kritisch stonden tegenover het stadsbestuur. Schepen van Sociale Zaken Sarah Smeyers (N-VA) liet in het Nieuwsblad optekenen dat er projecten gezocht worden “die ons beleid echt ondersteunen”. 

Ondanks een woelige gemeenteraad kwam de stad niet op haar beslissing terug. Dat het socio-cultureel werk niet volledig solidair was deed er geen deugd aan: sommige organisaties namen met plezier de extra-centen die ze daardoor kregen in ontvangst. Parol, een buurtwerk op de kwetsbare Aalsterse rechteroever sloot de deuren. Anderen krompen hun werking in of vonden nieuwe sponsors.

Denderleeuw

Een paar weken geleden luidde de noodklok in Denderleeuw: de stad (CD&V, Vooruit en GROEN-meerderheid) zegde het contract met vzw SAAMO op. Er werd, net als op de andere plaatsen, respect betoond voor de jarenlange werking met o.m. Buurthuis Palaver. Maar, de laatste jaren liep het mis, zegt Vooruit-burgemeester Jo Fonck op TV-Oost: “We zaten niet altijd op dezelfde golflengte met SAAMO”. Tegelijkertijd zegt men nog tot een oplossing te willen komen. GROEN nam alvast een wending en CD&V minister Dalle (o.m. armoedesbestrijding) vroeg de gemeente de beslissing te herzien. Dat zorgde dan opnieuw voor irritatie bij de lokale politici, die vinden dat de minister dan ook maar zijn portefeuille moet opendoen. 

Denderfonds

De Vlaamse regering maakte na een zoveelste zwarte zondag in 2019 4 miljoen € extra vrij voor DenderleeuwGeraardsbergenNinove en Zottegem. Daarmee moesten die steden de strijd aanbinden met armoede en inzetten op de integratie van nieuwkomers. Dat N-VA-minister Diependaele ook het eerder welvarend Zottegem aan boord hees, wekte bij velen verwondering op. Denderleeuw recupereerde met dit geld een deel van de lonen van de opbouwwerkers en de inrichting van buurthuis De Palaver en besteedde het geld deels goed, maar hoeft dan ook niet zo hoog van de toren te blazen rond de werking van SAAMO. Anderen voelden zich vrijer in de besteding van de zwarte-zondag-centen: Geraardsbergen betaalde er zijn ambtenaren voor stadsontwikkeling mee en Ninove gebruikte de centen deels voor camera’s en de kosten van de politiezone.  Zottegem trok geld uit voor parkings in het centrum van de stad, kwestie van een sterk ‘sociaal beleid’ voor de automobilist op te zetten.

Extreem-rechts

Dat heel wat politici in de streek de wind van extreem-rechts in de nek voelen is een feit: daags na de beslissing rond SAAMO kraaide de lokale VB-er Kristof Slagmulder victorie in een ondertussen verdwenen facebookbericht. In Ninove en Denderleeuw haalt het VB respectievelijk 40 en 26% van de stemmen tijdens de laatste gemeenteraadsverkiezingen. Dat het niet makkelijk besturen is in relatief kleine steden en gemeenten die zonder veel hulp een grootstedelijke problematiek moeten oplossen is evenzeer een feit. Dat politici hierdoor opgejaagd worden, hun centen naar goeddunken gebruiken voor projecten die sociaal weinig aan de dijk brengen en dan maar uithalen naar verenigingen, is niet meer zo logisch: 10,1% van de kinderen groeit op in armoede te Aalst, 9,2% in Denderleeuw, in Geraardsbergen 21,2% en in Ninove 13,4%. Daar zit het probleem en dat probleem kan je alleen oplossen door specialisten in het opbouwwerk, die desnoods ook maar af en toe eens tegen de schenen moeten schoppen. Dat geeft de zuurstof in een maatschappij. Ik heb zelf meermaals gezien hoe inert gemeentebesturen zijn en ben er van overtuigd dat ze zeker niet zelf van opbouwwerker moeten gaan spelen.

Trend

Uiteraard past het ‘temmen’ van verenigingen en kritische stemmen binnen het actueel antidemocratisch pleidooi van sommigen. Voor je mening uitkomen is niet meer populair. Mensen die hun arbeidsrechten verdedigen bij Delhaizekrijgen deurwaarders met boetes aan huis. Méér en méér bouwpromotoren of industriëlen kiezen voor de rechtstreekse juridische aanval op kritische stemmen. Op een week tijd kreeg vzw Climaxi een minister over zich rond het PFAS-schandaal en het VOKA rond de N60 in RonseDat de Vlaamse overheid hierbij haar eigen bezwaarschriften financiert is hemeltergend. Climaxi bijvoorbeeld ontving in 2022 144.678 euro aan subsidies van de Vlaamse Overheid. Om de plannen van diezelfde overheid vervolgens te dwarsbomen…” Men zou soms maar al te graag critici het zwijgen opleggen.

Daarom is de beslissing die Denderleeuw de komende dagen neemt zo belangrijk: dit gaat niet over couscous of frieten, maar over het recht om je werking inhoudelijk onafhankelijk uit te voeren, om de essentie van het socio-cultureel werk. Dat dwingt ons als collega’s en sympathisanten om met hand en tand te vechten voor iedereen die op dat vlak in de penarie komt te zitten. Dat dwingt het gemeentebestuur van Denderleeuw om ook die kant van het verhaal in overweging te nemen. Kritiek is positief en zou de overheid moeten aanzetten tot nadenken. “Ook de afbreker bouwt op” schreef Louis Paul Boon.

Filip De Bodt

26 streekgenoten en sympathisanten namen in elk geval al het initiatief voor volgende oproep:

Wij, ondergetekenden, vernamen dat het Gemeentebestuur van Denderleeuw zijn samenwerking met SAAMO zou stopzetten. Aan de basis daarvan liggen, zegt men, een aantal verschillen in benaderingen en communicatie.

Als bewoners van of mensen die werkzaam zijn in de Denderstreek willen we benadrukken dat SAAMO goed werk doet.  Wij vinden dat het socio-cultureel werk een onafhankelijke positie moet innemen tegenover de overheid. Socio-cultureel werkers zijn geen onderaannemers van het beleid.

Wij horen dat het Gemeentebestuur de sociale taken van deze organisatie wil overnemen, maar denken dat armoedebestrijding en integratie specialistenwerk is. We beschouwen dit als een verdere afbraak van de sociale dienstverlening in onze streek.

Wij willen het Gemeentebestuur dan ook vragen om deze beslissing te herzien.

Dominique Willaert (Gent, auteur, werkend aan een boek over de Denderstreek)

Filip De Bodt (Herzele, vzw Climaxi)

Sarah Hutse (Herzele, vzw ’t Uilekot)

Johan Dumortier (Denderleeuw, vakbondssecretaris BBTK-ABVV)

Vanessa Finjaer (Denderleeuw, ABVV-afgevaardigde)

Denoix Kerger (Gent, docent socio-cultureel werk Artevelde Hogeschool)

Bart De Durpel (Herzele, LEEF!)

Marnix Schollaert (Herzele, GROEN)

Paul Haustraete (Gemeenteraadslid LEEF!&GROEN-Herzele)

Marnix Schollaert (GROEN-Herzele)

Hilde Fonck (Herzele, gepensioneerd leerkracht KA Denderleeuw)

Geert Van Waeyenberghe (Zottegem, Lid Bijzonder Comité Sociale Dienst voor Vooruit!)

Lieven De Pril (vrijwilliger en auteur over armoedebestrijding, actief in Welzijnsschakel Lede en Erpe-Mere)

Ben Deckers (Herzele)

Michelle Van Impe (Ex-opbouwwerker bij Saamo in Denderleeuw en bewegingsmedewerker vzw Climaxi)

Ludo Segers (Puurs)

Pascal De Decker (Fac. Architectuur KU Leuven)

Ico Maly (auteur)

Katrien Van Poeck ((Prof. Politieke Wetenschappen Ugent)

Katrien Neyt (ABVV-Oost-Vlaanderen)

Prof. Dr. Eric Corijn (Vrije Universiteit Brussel, Cosmopolis, Centre for Urban Research)

Alexander Van Ransbeeck (Voorzitter PVDA Aalst)

Catalina Antoneanu (Denderleeuw)

Michel Markey (Haaltert)

Hugo Matthieu (Aalst, voormalig BBTK-delegué)

Sarah De Bruecker (medewerker bbtk en actief in groen Aalst)

Zich aansluiten kan via een mail naar info@climaxi.be

Omvolking was voor Hitler de nazi-term die hij koos voor de door hemzelf gewenste germanisering van Oost-Europa. Het ‘Herrenvolk’ had Lebensraum (plaats) nodig en de ‘omvolking’ van het Oosten, met Duitsers in plaats van Polen, was de oplossing.

Vandaag wordt het woord omvolking ook gebruikt door extreem rechts. Volgens hen voeren de Europese politieke leiders bewust een politiek om het ‘originele Europese volk’ te vervangen door mensen uit Islamitische landen. Ze vertellen er ook in één adem bij dat Europa hierdoor onder druk van ‘vreemde mensen’, Islamitisch zou worden. Die haatdragende omvolkingstheorie wordt vandaag volop door het Vlaams Belang verkondigd. Ook in ons mooie Herzele. Het VB kan je bijna vergelijken met bepaalde groepen langs de fundamentalistische kant van de Islam en andere godsdiensten in hun jonge vorm: vrouwen aan de haard, geïsoleerd leven, tegen abortus, godsdiensten van mekaar scheiden.

Voor alle duidelijkheid: we bestrijden alle conservatieve en reactionaire ideeën zonder onderscheid, welke religieuze, filosofische of politieke basis die ook mogen hebben.

Volgens ons heeft onze gemeente andere problemen: mensen die niet meer rondkomen of hun energie niet kunnen betalen. Herzele dat stilaan zijn plattelandskarakter dreigt te verliezen door een overvloed aan appartementen of het idee om uit te groeien tot een gemeente met 20.000 inwoners. De vervuiling met PFAS aan de brandweerkazerne, die een pak duiten gaat kosten als men tot sanering wil overgaan. De afbouw van openbaar vervoer en het verdwijnen van de kleinhandel. Dit zijn voor ons de prioriteiten waarrond wij alle Herzelenaren uitnodigen om samen te werken.

Trouwens, met die omvolking valt het dik mee in Herzele: In 2000 hadden wij 1,45 % mensen ‘van vreemde origine’ zoals dat heet. In 2021 was dat 9,5 %. Dat is toch veel, horen we een paar mensen denken. Opgelet, als men zegt ‘van vreemde origine’, dan gaat dat bijvoorbeeld ook over Belgen van wie minstens een van de ouders bij de geboorte niet de Belgische nationaliteit had. In Herzele zijn mensen met buitenlandse roots vooral (in dalende lijn) Roemeen, Pool, Nederlander, Congolees of Spanjaard. Mensen die deels werken in essentiële jobs zoals de zorg, de bouw en de logistiek. Als iedereen die een ander kleur heeft morgen moet terugkeren… wie gaat er dan allemaal die jobs doen?

Conclusie: je moet al een zeer scherpe bril opzetten om mensen die Islam als godsdienst hebben te vinden in landelijke gemeenten als Herzele. Waarom daar dan vuurtje rond stoken? Wij focussen liever op echte problemen en solidariteit.

Geniet van de zomer. Allen samen!

vzw ‘t Uilekot
vzw Climaxi
ABVV Oost-Vlaanderen
Curieus Herzele

Enkele maanden voor zijn al te vroege dood schonk ik Pascal het boekje Oog en Geest[i] van de Franse filosoof Merleau-Ponty. Ik wilde ermee over zijn schilderkunst praten, maar een gesprek kwam er niet meer van. In onderstaande tekst reflecteer ik met het boek over Pascal Verreth zijn schilderij Zuurstof. Twee uitspraken zijn mijn leidraad. De ene is van Joris-Z-Helsen die in de inleiding van Hunkerbunker[ii], een boek met foto’s van Pascals schilderijen, schreef: “Hij denkt… gedachten van beeld en so(m)bere kleuren”. De andere is het antwoord op mijn vraag waarom hij schilderde: “Om de lelijkheid van onze wereld te tonen met de schoonheid van mijn doeken”. De lelijkheid, dat was voor hem een wereld waarin de angstige en vervreemde mens, opgesloten in een bunker, hunkert naar een beter leven. Het maatschappelijk engagement van de schilder moest voor Pascal die schonere en betere wereld dichterbij brengen. Zelf gaf hij dit vorm via de boekenwerkgroep van ’t Uilekot. In het schilderij Zuurstof ga ik ernaar op zoek, als postuum eerbetoon aan zijn schilderkunst.

Wanneer ik wakker word, zie ik Zuurstof aan de muur van mijn slaapkamer. Twee figuren in het midden van het doek trekken de aandacht. De eerste lijkt een kind op zijn rug liggend met opgetrokken knieën. Twee grote stippen – de ogen, twee puntjes – de neus, en een dikke kromme lijn – de mond, meer is het niet, maar opgevuld met tinten blauwgrijs toont het onmiskenbaar een gelaat vol angst. Ziet een ziek kind de dood onder ogen? Of heeft iets verschrikkelijks het teruggeworpen op zichzelf? Ik weet het niet. De tweede figuur van wie het gelaat meer details bevat, vlijt zich liggend tegen het kind. De ogen staren in het ijle en kruisen de blik van de andere figuur niet. Het haar wappert over het gezicht van het kind als een soort bescherming. Tegen wat? Iets onvoorstelbaars dat de grote broer of zus wil bezweren? Of iets ondraaglijks dat een mee-lijdende moeder wil afwenden? Ik weet het niet. De geschilderde ruimte versterkt de gevoelens van de twee figuren. Boven hen zie ik vele ruw aangebrachte dikke zwarte strepen, een razende storm als het ware. Onder hen iets dat lijkt op een deken dat de twee figuren bedekt en waarvan de witblauwe kleuren met geelgrijze tinten doen denken aan zeewater, woelig aan de kant van het kind, rustiger aan de andere kant. Het lijkt alsof alle uitwegen in hun leven versperd zijn en zij opgesloten zijn in zichzelf. Het doek is onmiskenbaar een Verreth, een figuratief schilderij dat bij de kijker intense gevoelens van verwarring oproept.

In Oog en geest reflecteert Merleau-Ponty, de filosoof van het niet-wetend weten, over de moderne schilderkunst die vanaf 1850 telkens weer onze blik verruimde. Tegen een dominante idee dat beeldend werk bekijken een nutteloze bezigheid is die zich in waanbeelden verliest, gaat Merleau-Ponty op zoek naar de zin van het zien. In zijn mooie boekje staat de volgende vraag centraal: ‘Wat is deze geheime kennis van de schilder, deze grondslag van de schilderkunst en misschien wel van alle cultuur?’ (pag. 18). Merleau-Ponty zoekt het antwoord in de bodem van onze zintuiglijke waarneming waaruit hij samen met de schilder niet alleen het zichtbare, maar ook het onzichtbare tot leven wil wekken. Een schilderij is voor hem een wapen tegen een kortzichtige geest die slechts één werkelijkheid kent. Zoals de moderne schilder met zijn penseel een doek vorm geeft, zo zet de filosoof Merleau-Ponty met zijn pen een tekst op papier in een poëtische beeldtaal waarin de lezer zich vele malen verliest, maar waaruit telkens weer nieuwe betekenissen opduiken.

In een eerste deel geef ik de inhoud van het boek Oog en geest weer. Vervolgens vul ik dat aan met bedenkingen over de maatschappelijke rol van de moderne kunstenaar om tenslotte, hiermee verrijkt, in het derde en laatste gedeelte terug te keren naar Pascals schilderij Zuurstof.

Oog en geest: het zien van de schilder als een bron van een cultuurkritiek

Oog en geest analyseert het fenomeen van het ‘zien’. Zien doe ik met mijn oog dat de aanwezige dingen in zijn blikveld altijd ziet vanuit een bepaalde plek. Het menselijk oog heeft nooit een alles overheersend perspectief, geen goddelijke blik. Als mijn oog de voorkant van een huis ziet, is de achterkant onzichtbaar. Mijn lichaam kan zich verplaatsen om de achterkant van het huis te zien, maar dan wordt de voorkant onzichtbaar. Het oog onthult altijd slechts een deel van de ruimte waarin ik leef en verhult een ander deel. Als ik mijn blik verplaats van de dingen naar mijn lichaam waartoe mijn oog behoort, dan dringt de beperktheid van het zien zich nog meer op. Een groot deel van mijn lichaam kan ik nooit zien, hoeveel ik mij ook verplaats. De twee polen van het zien – het oog dat dingen ziet en het lichaam waarmee ik zie – vormen samen het raadsel van het zien, aldus Merleau-Ponty. Ze overschrijden elkaars grenzen voortdurend bij het vormen van een ‘waar’neming. Het lichaam houdt met het oog de dingen in een cirkel om zich heen en ziet voorbij de ‘visuele gegevens’ uit op de wereld die het met zijn ogen bewoont. Het oog is het ‘venster van de ziel’ en stelt haar helderziendheid af op de dingen om de geest tot ‘voorwaardelijk denken’ te prikkelen. De geest kan zich losmaken van het oog en het lichaam, maar zo’n geest leert niets over de wereld van gevoelige, lichamelijke wezens, aldus Merleau-Ponty. Alleen vanuit een in tijd en ruimte gesitueerd lichaam kan de geest betekenis geven aan wat het met het oog ziet en beleeft. 

De moderne schilderkunst ontstond uit de verwondering over het raadsel van het zien, schrijft Merleau-Ponty. De moderne schilder aanvaardt alle problemen van het zien en reflecteert met zijn geest over wat zich in de grond van het zichtbare roert in zijn lichaam. Alles wat hij schildert, is een antwoord op de vraag van iemand die niet weet, maar het zichtbare aftast om tot weten te komen. De schilder leent zijn lichaam uit aan de buitenwereld om tot het hart van de dingen door te dringen en hun fantomen te vatten. Hij neemt de uiterlijke waarneming op in zijn binnenwereld, bewerkt deze en verrijkt ze met de bezieling van zijn innerlijk zien. Hij ziet terwijl hij schildert met zijn hele lichaam en verbeeldt zich met zijn bewustzijn wat aan zijn innerlijke zien ontbreekt om doek te worden. Hij denkt, zoals Cézanne zei, in schilderijen, en de lijnen, de ruimte, de kleuren, het licht en de schaduwen vloeien bij de geboorte van een doek samen in een nieuw beeld.
De kijker die met zijn blik ronddwaalt in een modern schilderij leent zijn ongeoefend oog dat niet weet, uit aan een schilder die geobsedeerd was door het raadsel van het zien. Hij ziet en denkt mee met de schilder, en het nieuwe beeld op het doek verbindt de schilder en de kijker in wat Merleau-Ponty de onbewuste ervaring van het ‘gedeelde zien van een tijdperk’ noemt. De westerse filosofie is dat gedeelde zien verloren, zo stelt Merleau-Ponty. Waarin dat verlies bestaat toont hij in zijn kritiek op de filosofie van Descartes (1596-1650). 

René Descartes kent de innerlijke bezieling van het zintuiglijke waarvan de schilder bezeten is, niet.   Hij gaat uit van een strikte scheiding tussen geest en lichaam. De geest ontdoet zich van de verwarde betrekkingen tussen het zien en het zichtbare, en zoekt louter en alleen met het denken naar zekere kennis van de wereld. Deze geest werkt niet actief in op de dingen die het oog en het lichaam waarnemen, maar registreert passief beelden van externe dingen die de cartesiaanse geest ordent in een vooraf geconstrueerde lege ruimte. Een ‘geest zonder lichaam’ ordent met de wiskunde deze beelden, bewerkt deze met zijn gedachten en voert allerlei experimenten uit op de mechanisch gedetermineerde ‘lichamen zonder geest’. De zo opgebouwde zekere kennis leert ons niets over de wereld die wij met onze ogen en ons ganse lichaam bewonen, schrijft Merleau-Ponty. Descartes wringt de ons omringende wereld in een lege meetkundige ruimte, bestaande uit drie rechthoekige assen waarin de dingen voor, na en naast elkaar geplaatst zijn.
De klassieke schilderkunst neemt deze lege ruimte als uitgangspunt en toont vanuit een gefixeerd perspectief een transparant beeld van een levenloze wereld waarin geen verborgen aanwezigheid bestaat. Hoe anders is de ruimte van de moderne schilderkunst. De picturale diepte is geen derde dimensie naast hoogte en breedte, maar de ervaring van de omkeerbare dimensies waarin alles tegelijk uitdrukt: daar is dát unieke ding. De ogen en het lichaam zijn geen receptoren van gedetermineerde externe lichamen in een lege ruimte, maar creëren samen met de geest een volle ruimte die niet los kan gezien worden van zijn inhoud. De moderne schilder denkt niet met zijn geest over kunst, maar zijn ogen en zijn hele lichaam denken door en met kunstwerken. Alle lijnen, alle kleuren, alle ruimte vloeien samen tot één geheel dat de volheid van de dingen in zich draagt en neerdaalt op de ruimte van het doek. Op Pascals doek Zuurstof nemen bijvoorbeeld de lijnen met de donkere en lichte kleuren de volledige ruimte in om niets anders uit te drukken dan de gemoedstoestand van de twee figuren. Merleau-Ponty kan zich niet voorstellen hoe een modern schilder die in de lege Cartesiaanse ruimte met zijn geest zonder lichaam dingen construeert en manipuleert, iets op doek zou kunnen zetten.

Geïnspireerd door de moderne schilderkunst breidt Merleau-Ponty zijn kritiek op Descartes die de vader van de moderne wetenschap genoemd wordt, uit tot een kritiek op de huidige wetenschappelijk-technologische cultuur waarin de cartesiaanse geest nog altijd ronddwaalt. Het mag dan waar zijn dat de wetenschap haar kennis niet meer ontfutselt aan een mechanisch gedetermineerde natuur zoals Descartes, maar weten wordt in onze tijd steeds meer gereduceerd tot meten. De wetenschapper construeert in zijn ivoren toren ‘uiterst’ bewerkte verschijnselen en kapitalisten stellen hem in functie van hun winst de technologische middelen ter beschikking waarmee hij de dingen manipuleert. Als wij blind blijven vertrouwen op deze imaginaire constructies van de geest en ons geen rekenschap geven van de ongrijpbare bron van de lichamelijke gewaarwordingen waaruit het denken voortkomt, dan treden wij ‘binnen in een cultuurstelsel waarin er van de mens en zijn geschiedenis niet langer iets waar of onwaar is, maar in een slaaptoestand of een nachtmerrie waarin niets hem [de mens] nog kan wekken’ (pag. 16) schreef Merleau-Ponty in 1960. De schilder die geen andere ‘techniek’ ter beschikking heeft dan zijn ogen en zijn lichaam, moet ons wakker schudden uit deze nachtmerrie en ons de weg wijzen naar een nieuwe vorm van weten. Hoe kan het weten van de moderne schilderkunst ons bevrijden uit de lelijke wereld van het kapitalisme met zijn wetenschappelijk-technologische cultuur? Hoe kan de schoonheid van haar doeken ons een nieuwe verbeelding schenken? Op deze vragen zoeken wij hierna een antwoord.    

Met de moderne kunst op zoek naar de verbeelding van een nieuwe cultuur

De klassieke of oude schilderkunst toonde ons in al haar schoonheid ware beelden van een onveranderlijke realiteit met een verborgen boodschap over wat mensen goed moesten vinden. Deze schone, ware en goede realiteit bestond op aarde, maar was slechts de afspiegeling van een goddelijke wereld waartoe wij via het geloof, de geest en de beeldende kunsten toegang kregen. Expressieve emoties zoals op Pascals doek Zuurstof waren des duivels. De uitbeelding van het lijden van Christus moest aanzetten tot nederigheid en onderwerping aan de bestaande realiteit.
Als Courbet en de impressionisten vanaf 1850 de oude schilderkunst de rug toekeren, dan treden zij met hun oog en lichaam de ons omringende zintuiglijke werkelijkheid actief tegemoet om telkens weer nieuwe beelden op doek te zetten. Zij zien met hun oog en geest om zich heen geen mooie, ware en goede realiteit waaraan mensen zich moeten onderwerpen, maar een lelijke wereld van angst en lijden en worstelen daarmee als mens en kunstenaar. De linkse kunstkritiek die Pascal maar al te goed kende, werkte dit uit en ontmaskerde de doeken van de klassieke schilderkunst als beelden van een klassenmaatschappij.

Op één van onze vele treintrajecten na het werk op weg van Brussel naar huis sprak ik Pascal eens vol enthousiasme over de memorabele BBC-uitzendingen ‘Ways of seeing die ik op YouTube bekeek. John Berger was de regisseur en schreef er ook een boek[iii] over. Ik wist dat Pascal hield van zijn romans over de teloorgang van het boerenleven in de Franse Alpen, maar hij kende de reeks waarin de ideologische wortels van het kunstwereldje blootgelegd werden, niet. Berger toonde hoe de klassieke schilders de macht van de adel en de koningen met hun eigendommen en hun mooie vrouw als kroonjuweel uitbeeldden. Oude kunstenaars zoals Caravaggio of Rembrandt die een andere wereld toonden en die wij nu sterk waarderen, werden systematisch gemarginaliseerd en stierven in bittere armoede. Voor Berger ontsnappen de moderne kunstenaars niet aan marginalisering. De door de reclame voorgeschotelde schoonheidsidealen werken door in de moderne beeldvorming en kunstenaars staan onder de invloed van de ideologie van de markt. Kunstgalerijen en de grote veilinghuizen reduceren kunstwerken tot een verkoopbaar product voor de rijke toplaag. Toen Pascal de BBC-reeks bekeken had, zei hij mij dat de inhoud hem welbekend was en dat een modern kunstenaar zich hoe dan ook verzet tegen de commercialisering van de kunst. Hoe begrijp ik dit nu? De moderne schilder werkt niet voor de rijke kapitalistische bovenlaag en beperkt zijn verbeelding niet tot de wetenschappelijk-technologische cultuur. Hij breekt met hun kijkgewoonten, en beeldt aan de rand ervan met een veelheid van lijnen, kleuren en vormen zijn eigen utopie uit. Zijn geest rammelt met de beelden die het oog en het lichaam zien om – in de lijn van Kants principe ‘durf te denken’ – zijn sublieme visioen op doek te stellen. En ook al bestempelen velen zijn werk als zotte toeren van een rare snuiter, voor hem is het herscholen van onze blik in een verloederde, lelijke wereld een politieke daad. Wij kunnen ervan leren. De vele wijzen van het in beeld brengen van het andere dat de kern van de moderne kunst uitmaakt, sluit aan bij het democratische ideaal. De veelheid aan standpunten in het publieke debat behoort tot de kern van de politieke democratie. Niet voor niets zet de moderne democratie zich vanaf 1850 samen met de moderne schilderkunst door.

Moderne kunst stimuleert het kritisch denken in de publieke sfeer. Als Picasso de kernelementen van de oude schilderkunst – een gefixeerd perspectief, emotionele afstand en idealisering van het bestaande – op de schop gooit, dan is dat niet alleen een kritiek op de westerse kunstgeschiedenis, maar ook een pleidooi voor een nieuw denken en een nieuwe wereld. Moderne kunst toont ons dat er niet één richting is die ons leven uitgaat, maar een veelheid aan wegen die tot uitdrukking komen in de vele tegenstrijdige richtingen en stijlen van de moderne kunst. De erin uitgebeelde gedachten blijven altijd fragmentarisch zoals ook het leven steeds ambivalent en dubbelzinnig is. Wij spraken reeds van het raadselkarakter van de kunst. Het denken moet het raadsel niet oplossen zoals de kunstexperts met hun soms onverstaanbaar gewauwel doen. Noch de kunstenaars, noch de kijkers hebben daar een boodschap aan. Wij moeten het raadsel als raadsel behouden, maar het naar de publieke sfeer brengen want in de openbaarheid zal het fragmentarische karakter van kunst steeds weer uitnodigen tot discussie. De manier waarop de kunstenaar de zintuiglijk ervaren ruimte herdefinieert met zijn beelden, verdiept de maatschappelijke ervaring en dit raakt aan de kern van de democratische politiek.

Een democratisch politicus die instemming probeert te krijgen voor zijn ideeën, appelleert aan het verbeeldingsvermogen van zijn publiek. Als hij een beeld schetst van een schonere en betere wereld, dan is dat geen ingebeelde weergave van een bestaande realiteit die waar, goed en schoon is, maar de plastische uitbeelding van een niet-bestaande, maar mogelijke realiteit die hij gerealiseerd wil zien. Met andere woorden hij stelt zich niet in de traditie van de oude kunst, maar wil zoals de moderne schilderkunst nieuwe wegen bewandelen. En omgekeerd verrijkt de moderne kunstenaar ons inbeeldingsvermogen telkens weer, ongeacht of hij een politieke boodschap brengt. Door ons inbeeldingsvermogen, zowel zintuiglijk als intellectueel, te verrijken met zijn beelden, verdiept hij de democratie. Vaak toont de moderne kunstenaar iets dat wij op het eerste zicht reeds weten, maar door zijn doek steeds weer opnieuw te bekijken, zien wij vaak in dat wij niet begrijpen wat wij weten. So(m)bere of schokkende beelden doen ons inzien wat wij reeds lang weten, maar voordien nooit echt begrepen. Als wij ons nadien van het doek naar de publieke ruimte toewenden, heeft het schilderij ons inbeeldingsvermogen uitgebreid. Daarom moeten wij steeds weer schilderijen bekijken, moeten wij erover spreken in het publieke debat en heeft de democratie nood aan kunst.

‘Zuurstof’ als uitdrukking van een nieuwe sociale en ecologische verbeelding

Verrijkt met het inzicht in de rol van de moderne kunst en de filosofie van Merleau-Ponty bij de vorming van een nieuwe democratische verbeelding, breng ik tot slot als wakkere burger het schilderij van Pascal vanuit mijn slaapkamer naar de publieke ruimte.

Zuurstof’ toont ons twee figuren die geen uitweg meer lijken te zien in de situatie en perplex voor zich uit staren. Het is een terugkerend thema in het oeuvre van Pascal. Mensen die in het ijle kijken, zich afvragend wat hen overkomen is en wat zij zichzelf of anderen aangedaan hebben. Een stilstaand moment waarin iemand overrompeld is door zijn emoties en (nog) niet aan handelen toekomt. Zo ook drukken de twee figuren op het doek in mijn slaapkamer een emotie uit die ik verder wil uitdiepen in het licht van twee thema’s die belangrijk zijn voor het huidige publieke debat. Of Pascal met de emoties op zijn doek die thema’s wilde aanraken, is niet mijn punt. Ik laat het graag aan de kunstexperts over om de ware bedoeling van de kunstenaar bloot te leggen. Elke kijker ziet iets anders in de magische, raadselachtige wereld die een schilderij oproept. En zoals het doek tijdens het schilderen met Pascals oog en geest op de loop ging, zo ook laat ik het met mij aan de haal gaan.

Het gelaat van de eerste figuur, het kind, drukt één en al angst uit alsof het iets verschrikkelijks gezien heeft, schreef ik eerder. In de voorbije decennia werden wij om de oren geslagen met de uitspraak dat angst een slechte raadgever was, iets voor bange blanke mannen die zich terugtrekken in hun bekrompen kleine kring. Het heeft Pascal er niet van weerhouden om telkens weer doeken te schilderen met mensen vol existentiële angst, precies alsof hij beter wist. Als het Coronavirus ons iets geleerd heeft, dan is het dat wij angst, ja doodsangst, best ernstig nemen, en dat wij onze vrijheden en zorgeloosheid best nu en dan wat opzij zetten. Angst wordt straks ongetwijfeld ook een goede raadgever om de dramatische gevolgen van de klimaatcrisis onder ogen te zien. Wij allen weten hoe erg het is, maar weinigen zien het erge van de situatie in. Het moment dat wij geen uitweg meer zullen zien, in het ijle zullen kijken, ons afvragend wat wij onszelf aangedaan hebben, komt er met rasse schreden aan. De moderne kunstenaar die de ecologische crisis met zijn verbeelding wil uitbeelden, staat voor een bijna onmenselijke opdracht. De opwarming van de aarde zien wij niet, en de schilder die dit wil uitbeelden, moet met zijn geest als het ware het onzichtbare zichtbaar maken. Zijn opdracht lijkt nog moeilijker dan die van Picasso of Cézanne die bij het verruimen van onze verbeelding in het begin van de 20e eeuw het zichtbare in hun visioen verrijkten met het onzichtbare. Maar die taak van de schilder is niet moeilijker dan die van democratische politicus die ook het onvoorstelbare voorstelbaar moet maken in het besef dat de natuur ons, mensen, met steeds meer geweld met onze voeten op de aarde zal zetten.

De tweede figuur toont ons het medelijden met de angst van de ander. Hij wil de pijn, het lijden verzachten maar lijkt geen uitweg te zien. Wat is medelijden? ‘Mee lijden’ voelt iemand die aangesproken wordt door het lijden/de pijn van een ander. Hij voelt de pijn van de ander niet zelf, maar is er wel spontaan op gericht, versmelt zich als het ware ermee. Men kan zich met de rede of de wil van dit spontane medelijden afsluiten, zeer zeker. De neoliberale ideologie voor wie de mens een autonoom en vrij individu is, ontkent deze spontane vereenzelviging met de ander. Zuurstof toont die juist wel, en herinnert ons eraan dat iedereen fysisch of mentaal kan lijden en dat niemand zich eraan kan onttrekken. Het medelijden met de angstige eerste figuur appelleert ons ook aan de mogelijke nabijheid van de dood als iets dat nog hartverscheurender is dan het lijden zelf. Het werpt ons machteloos terug op onszelf, maar drijft ons ook naar elkaar toe. Daarom identificeren wij ons met de ander, en zijn doodsangst en medelijden de fundamenten van onze moraal. Ze volstaan op zich niet om onze pijn of het lijden op te heffen. Daarvoor moeten wij een stap verder gaan, onze morele en politieke verantwoordelijkheid opnemen en samen solidair handelen. En daartoe roept de tweede figuur die op het doek vertederd tegen het angstige kind aanligt, ons ook op.

Zuurstof biedt ons met de twee wanhopige figuren in al zijn schoonheid troost. Het zet ons aan om voor elkaar te zorgen en doorheen ons moreel en politiek handelen nieuwe vormen van solidariteit te smeden die een dam opwerpen tegen de pijn en het lijden. Dan wordt de wanhoop en de lelijkheid die wij met ons oog en onze geest waarnemen op het so(m)bere doek, in al zijn schoonheid een bron van hoop. Thijs Lijsters citeert in een recent boek[iv] de Amerikaanse kunstcriticus Thomas B. Hess die schreef ‘it takes years to look at a picture’ en ik kan dit slechts beamen. Na jarenlang elke morgen het schilderij van Pascal bekeken te hebben, is het voor mij in al zijn schoonheid een toeverlaat tegen een lelijke wereld vol milieuverloedering en ongelijkheid. Pascal heeft er met zijn ecologische en sociale verbeelding de hoop op een andere wereld in gelegd en dat geeft mij zuurstof, elke dag opnieuw.

Lieven Plouvier
januari 2022


[i] Merleau-Ponty, Maurice, Oog en geest, Parresia, Amsterdam, 2012 (vertaling van L’oeil et l’esprit, 1960)

[ii] Verreth Pascal, Slosse David & De Backere Willy, Hunkerbunker, Melle, 2007

[iii] Berger, John, Ways of Seeing, Penguin, London, 1972

[iv] Lijsters, Thijs, Kijken, proeven, denken. Essays over kunst, kritiek en filosofie, De Bezige Bij, Meppel, 2019  

De klus is geklaard! Duizendhonderd pagina’s economische geschiedenis zijn zowel met liefde als met haat doorworsteld. Dat ging de ene moment bijgevolg vlotter dan de andere. Had Piketty, de Franse econoom die wereldwijde bekendheid verwierf met zijn ‘Kapitaal in de 21ste Eeuw’, het wat beknopter moeten houden? Ja en nee.

Ja, omdat zijn historische analyse met het oog op het beter begrijpen van meer recentere ontwikkelingen zodanig gedetailleerd is dat sommige lezers zonder twijfel grote stukken zullen overslaan. In zijn inleiding haalt hij zélf dat gevaar aan, hij vraagt om chronologisch te lezen en niet enkel zijn conclusies bij de verschillende hoofdstukken door te nemen. Meermaals heb ik zelfs de indruk dat ik een handboek voor studenten in handen heb, zo uitgebreid is zijn betoog. De auteur herhaalt bovendien meermaals reeds eerder in zijn boek beschreven vaststellingen, alsof hij zeker wil zijn dat het goed wordt ingeprent. Tabellen en voetnoten besliste ik al snel gewoon over te slaan. Om die óók nog vrijwillig te bestuderen en te lezen, daar is het leven toch wel veel te kort voor.

Neen, omdat de uitgave een lawine aan intrigerende info en verduidelijking bevat over verleden en heden. Hij laveert uitgebreid via economie en geschiedenis, slaat regelmatig een zijweg in naar de literatuur, sociologie en filosofie. Wat tot gevolg heeft dat je op sommige momenten hevig in het boek getrokken wordt en ontzettend veel interessante achtergrondkennis opdoet over maatschappelijke mechanismen. Het boek is dus het ene moment gortdroog, dan weer meeslepend. Achterflapteksten strijden nogal eens naar de eerste prijs bewieroking. Feit is dat die positieve commentaren er wel degelijk zijn. Ongetwijfeld zijn er ook andere. Die de flap natuurlijk niét halen. Wie koopt het, wie leest het, wie worstelt zich hier doorheen? Dat vraag ik me aanvankelijk meermaals af. Maar ik ondervind al snel dat hoe meer ik vorder in het boek, hoe interessanter ik het begin te vinden. Al zijn er, eerlijk toegegeven, eveneens een aantal paragrafen die mijn herhaaldelijk rechtgezette pet te boven gaan.

Heel tof voor de literatuurliefhebbers én een noodzakelijke frisheid in de eerste twee delen is dat Piketty een aantal klassiekers connecteert aan de tijd waarvan ze een weerslag zijn. Overbekende werken van onder andere Jane Austen en Honoré de Balzac worden op die manier in hun historische context geplaatst en dat geeft deze een extra dimensie. Tijdens het lezen van die passages dringt de vraag zich op of ik niet beter voorrang zou geven aan die romans zélf. De boeken die ik al las, moet ik dan misschien zelfs eens herlezen. Ongetwijfeld ‘lees’ ik ze anders. Het letterlijk en figuurlijk zware boek goed doorploeteren vraagt tijd, en het schrijven ervan moet een monnikenwerk geweest zijn. Piketty splitst zijn werk op in vier delen.

Hij start met het schetsen van de inegalitaire stelsels uit de geschiedenis, met name de standenmaatschappijen en de bezitterssamenlevingen (19de eeuw) en laat tal van historische ontwikkelingen in verschillende landen de revue passeren – ontwikkelingen die te maken hebben met de hardnekkige structuur van diverse vormen van ongelijkheid. De hyper-inegalitaire samenlevingen van de voorbije drie eeuwen kunnen niet zomaar terzijde worden geschoven als een oude, voorbije wereld, er zijn tal van raakpunten die van wezenlijk belang zijn om de huidige wereld te begrijpen.

In deel twee doet Piketty minutieus uit de doeken hoe de slavenstaten, koloniale samenlevingen en de standenmaatschappijen een zware erfenis van ongelijkheid nalieten. Heiligverklaring van privébezit had zelfs tot gevolg dat bij de afschaffing van de slavernij in de VS de bevrijde slaven hun vroegere eigenaars letterlijk een hoge tol moesten betalen voor hun vrijheid. Voor president Jefferson kon er enkel sprake zijn van vrijmaking wanneer de eigenaars daarbovenop nog een billijke staatsvergoeding kregen, ze waren immers hun werkkrachten kwijt. Wat het bewijs is van een doordrongen respect voor propriëtarisme. De slaven schadeloos stellen als compensatie voor het hun aangedane onrecht, niemand vond het nuttig of nodig.

In deel drie analyseert de auteur hoe de sociale ongelijkheid in de twintigste eeuw ingrijpend veranderde, aanvankelijk in de goede richting. De eeuw laat hij beginnen bij de aanslag in Sarajevo op 28 juni 1914 en eindigen bij de aanslagen in New York op 11 september 2001. Kenmerkend voor dat tijdperk is de hoop op een rechtvaardiger wereld, een samenleving met sociale gelijkheid én het voornemen om de oude, inegalitaire regimes radicaal om te vormen. De twintigste eeuw wordt na de twee grote conflicten vooral gekenmerkt door de contacten tussen samenlevingen en culturen die elkaar voordien bijna volledig negeerden en voornamelijk communiceerden via interstatelijke relaties en militaire overheersing. Het laissez-faire raakt in diskrediet en de overheidsbemoeienis stijgt. Na de ‘Trente Glorieuses’ (1950-1980) groeit de ongelijkheid echter opnieuw. Het aantal belastingparadijzen stijgt terwijl politieke wil tot transparantie ontbreekt. Sedertdien ondergraaft  vermogensconcentratie en een ondemocratische spreiding van de rijkdom de samenleving. En waarschuwt Piketty dat dat wel eens gevaarlijk zou kunnen zijn. Antidemocratische keuzes blokkeren de totstandkoming van ambitieuze internationale politieke programma’s om meer gelijkheid te bewerkstelligen. Zo worden in zowel de postcommunistische als kapitalistische landen de mislukkingen van het communisme regelmatig aangegrepen om bij voorbaat elk ambitieus herverdelingsproject in de kiem te smoren.

Ook de EU kent geen prioriteit toe aan de strijd voor fiscale rechtvaardigheid en hogere belastingen voor dominante spelers. Piketty vindt dit riskant. Die koers geeft brandstof aan een diep anti-Europees sentiment onder de lagere en middenklasse waardoor het mensen in de armen van nationalistische, nativistische en identitaire bewegingen duwt. Hij stelt de pertinente vraag waarom de EU een gezamenlijke munt en de ECB wist te bewerkstellingen, maar geen gezamenlijke fiscale constructie om belastingen te heffen inrichtte. Het antwoord is niet moeilijk te vinden. De afzonderlijke landen willen de concurrentiepositie behouden en bijgevolg ook de grote bedrijven in eigen land houden of er naartoe lokken met alsmaar lagere winstbelastingen.

Wat de auteur vertelt zal voor velen niet nieuw zijn – het autoritaire liberalisme à la Friedrich Hayek is bijna dagelijks onderwerp van vele artikels en opinies. Anderen zal het regelmatig de ogen openen. Piketty hamert herhaaldelijk op de oorzaken en de gevolgen van ongelijkheid, focust op de hardnekkige mechanismen die een uitweg uit de impasse verhinderen en wijst op het kortzichtig eigenbelang van elites met een meritocratisch discours. Piketty is een Franse burger, casus Frankrijk komt dus uitgebreid in zijn vizier. Ook om zijn punt te maken dat als het vraagstuk van die ongelijkheid niet ernstig genomen wordt, eveneens het klimaatbeleid door wijdverbreid onbegrip en protest geblokkeerd wordt. En kan dat ook anders wanneer de Franse regering forse verhogingen van de CO²-belastingen doorvoert op benzine, maar een uitzondering maakt voor kerosine?

De grote en tegelijk ontnuchterende conclusie van de econoom (doorheen het hele boek) is dat de meeste politiek-ideologische constructies hebben laten zien dat sociale ongelijkheid nooit iets ‘natuurlijks’ had en dat nog altijd niet heeft: ze zijn net een gevolg van die politiek en ideologie. Politieke elites maken keuzes en die zijn altijd wel in iemands belang. Eén keer raden in wiens belang…

Vanaf de jaren 1990 stak een grenzeloos geloof in de zelfregulering van de markt en het privébezit de kop op. Zowel de Amerikaanse Democraten als de Europese socialisten stopten van dan af grotendeels met nadenken over de indamming van het kapitalisme of over alternatieven ervoor. Thomas Piketty zal deze recensie niet lezen, dus even onder ons: indien uw eventuele interesse niet langer tegen te houden is, laat de eerste twee delen voor wat ze zijn of lees enkel de conclusie en concentreer u meteen op de laatste twee hoofdstukken. Die bieden een helder en boeiend overzicht op een eeuw Amerikaanse, (Oost-)Europese en Aziatische politieke geschiedenis, haar electorale systemen en de opvallend gelijklopende tendensen – van het Reaganisme tot gele hesjes, via de Brexit tot Beppe Grillo, van Poetin tot Bolsonaro. Ook laat de auteur in dit lijvig werk de lezer kennismaken met ‘brahmaans links’, een term om uit te leggen hoe vanaf 1990 de hoger opgeleide kiezers via de ‘opleidingslijn’ naar de andere politieke zijde verhuisden, meer bepaald de linkerzijde die door de zich in de steek gelaten voelende kiezer met lagere of geen diploma’s verlaten werd in het voordeel van nativistische partijen. Het op een traditionele klassenscheidingslijn gebaseerde, naoorlogse links-rechtspartijensysteem maakte geleidelijk plaats voor een systeem van meerdere elites, waarin brahmaans links de hoger opgeleiden aantrok en zakelijk rechts de mensen met de hoogste inkomens en vermogens.

In het vierde deel neemt Piketty eerst nog een lange aanloop om uiteindelijk in het laatste hoofdstuk met de beloofde voorstellen tot oplossingen- een aantal zijn niet nieuw – wat betreft de onrechtvaardigheden te komen. Hij stelt zich hierbij terughoudend op, maar biedt niettemin uiterst steekhoudende (veelal dus reeds gekende) alternatieven voor de huidige scheeflopende gang van zaken. Oplossingen waarbij de nuchtere lezer met voorkeur voor rechtvaardigheid ongetwijfeld ja-knikkend verder leest en zich afvraagt waarom het nog geen werkelijkheid is. Volgens de econoom moeten we weg van een wijdverbreide nationalistische trend waarin landen zich in isolement binnen de grenzen van eigen staat en identiteit terugtrekken en in de plaats daarvan evolueren richting sociaal-federalisme op mondiaal niveau. Hij geeft toe dat dit laatste een ideaalbeeld is, maar het positieve is dat een waaier aan tussenvormen mogelijk is. Progressieve vermogen- en inkomstenbelasting, gelijke opleidingskansen door toegankelijk onderwijs voor iedereen, eerlijke partijfinanciering, inperking van de macht van aandeelhouders, transnationale fiscale rechtvaardigheid met gemeenschappelijke heffingen voor de hoogste inkomens en vermogens én voor multinationals, paal en perk stellen aan belastingparadijzen en offshoreconstructies. Een nieuw soort globalisering, gebaseerd op verdragen van gemeenschappelijke ontwikkeling met als doel sociale, fiscale en ecologische rechtvaardigheid.

Piketty demonstreert met cijfers dat elke vorm van ambitieus beleid qua herverdeling en bestrijding van ongelijkheid verwaarloosd of – vooral – genegeerd wordt. Waardoor structurele veranderingen voorlopig utopie zijn. Daarom dat de auteur – die meegeeft dat door zijn studie van historische bronnen zijn opvattingen minder liberaal en meer socialistisch zijn geworden – zijn boek eindigt met de oproep om mee te denken, om een breed maatschappelijk debat, steunend op argumenten, ideeën en ervaringen, te openen. Het maakt hem niet uit of de lezer het eens is met zijn conclusie, hij wil de discussie aanzwengelen. Of wil althans met dit boek de historische en economische kennis ervoor verspreiden. Hier en daar blijkt tussen de regels dat Piketty niet overwegend pessimistisch is. Tijdens zijn onderzoekwerk voor het boek merkte hij dat net in crisismomenten telkens gegrabbeld wordt in de vergaarbakken van ideeën van de intellectuele lange termijnontwikkelingen, weg van de korte termijnlogica.

Had ik met deze recensie – net als Piketty met zijn boek – bondiger moeten zijn? Ja en neen. Ja, omdat er ongetwijfeld ondertussen al lezers afgehaakt hebben wegens te lang en te droog en omdat ik zelf weet dat dergelijke uitgebreide exposés niet gelezen worden, ook soms door mij niet – ook al ben ik een veellezer. Neen, omdat ik niet anders beoogde dan de belangrijkste wetenswaardigheden meegeven. Het allernoodzakelijkste, zodat, wanneer dit boek niet gelezen wordt, het aantal volhouders die tot hier zijn geraakt, toch gebriefd zijn.

Heb ik voor mezelf mijn tijd nuttig gebruikt? Had ik beter een paar romans gelezen? Persoonlijk weet ik dat hoe verder ik vorderde in ‘Kapitaal en ideologie’, hoe duidelijker het werd dat ik de actualiteit beter en minder naïef zal kunnen volgen. Dit leidde echter ook tot het stijgen van het aantal desillusies. Feit is wel dat ik onmiskenbaar veel feitenkennis heb verworven, antwoorden heb gekregen op vragen die ik me al lang stelde, mijn blik heb verruimd en beter geïnformeerd ben. En ook beseft heb dat de geschiedenis zich misschien niet herhaalt, maar toch opmerkelijk veel gelijklopende evoluties kent waar uit te leren valt. Net zoals uit dit boek, dat blijvend kan dienen als een soort naslagwerk.

Ja! Die duizendhonderd pagina’s geduldig doorploegen was het waard. Achteraf gezien althans toch…

Sophia De Wolf

Uitgeverij De Geus, 2020

Frontex is de populaire afkorting van het  Franse Frontières Extérieures. Formeel luidt de benaming in het Nederlands ‘Europees Agentschap voor het operationele beheer van de samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie’. (AMOCEB). Een Europees  agentschap wordt belast met een specifieke taak; in het geval van Frontex staat die taak duidelijk in de officiële benaming (zie hoger). Het agentschap werd opgericht in 2004 en is operationeel sinds 2005. Het jaarbudget bedroeg toen 6 miljoen €, vandaag…  460 miljoen €. De zetel bevindt zich in Warschau, Polen.

Lobby’s

‘Politieke correctheid’ is een scheldnaam  geworden maar ‘lobbyist’  pronkt fraai op een adreskaartje. In januari 2020 waren zowat 12.000 verenigingen en personen, zeg maar lobbyisten, officieel geaccrediteerd bij het Europees Parlement in Brussel.

Ook het agentschap Frontex kan niet achterblijven en heeft tussen 2017 en 2019 minstens 17 ontmoetingen in Warschau of in omliggende hotels met wapenbedrijven. Voornamelijk Europese  maar ook Amerikaanse, Israëlische en Canadese wapen-, technologie- en defensiebedrijven kregen toegang tot de directie en hoge ambtenaren van Frontex “om mee te denken over de toekomst van het Europees grensbeleid”. Voor “besloten werkdagen” werden zelfs afgevaardigden uitgenodigd van landen als Wit-Rusland, Angola en de Verenigde Arabische Emiraten, met een bedenkelijke reputatie als het op mensenrechten aankomt.

Bovendien heeft Frontex het parlement voorgelogen en spuit het mist over zijn ontmoetingen met ongeregistreerde lobbyisten van internationale wapenbedrijven. Die vinden vooral plaats in het kader van openbare aanbestedingen voor aankoop van handwapens, drones, hartslagdetectoren en andere biometrische technologie om migranten sneller te detecteren. Een Belgisch lobbyist legt de vinder op de wonde: “Frontex heeft veel geld te besteden. Natuurlijk trekt dat de interesse van grote spelers”.

Migranten louter als bedreiging

Het beeld dat uit de verslagen naar voor komt is verontrustend: het agentschap ziet de migratie louter als een bedreiging en een veiligheidsprobleem. Over de complexe wortels van migratie of de historische rol die mensenrechten spelen in de Europese Unie wordt nauwelijks melding gemaakt. Frontex zal binnenkort als eerste in de Europese geschiedenis 10.000 supranationale grensagenten aanwerven, met eigen uniformen en eigen vuurwapens. Bij terugkeeroperaties van migranten mogen die ook ingezet worden buiten de E.U. mits toestemming van de betrokken derde landen.

De grootste exporteurs van wapentuig naar conflicten in het Midden-Oosten, die miljoenen mensen op de vlucht drijven, zijn dezelfde bedrijven die de contracten krijgen om diezelfde  vluchtelingen aan onze grenzen tegen te houden”, aldus Mark Akkermans van de ngo Stop Wapenhandel.

Pushbacks

De machtstoename van Frontex lokt steeds luidere kritiek uit van mensenrechtenorganisaties, migratie-experts en… het Europees Parlement. Vorig jaar kwamen immers details aan het licht over verregaande Griekse pusbacks waarbij vluchtelingenbootjes worden teruggesleept naar Turkse wateren  en daar achtergelaten in drijvende tentjes. Frontex verzwijgt dit in zijn rapporten. Bovendien zouden in sommige gevallen zelfs boten van het agentschap betrokken geweest zijn. Alle internationale experts zien hierin een flagrante schending van het internationale recht. Olaf, de EU-fraudebestrijdingswaakhond, is binnengevallen in de kantoren  van Frontex-directeur Leggeri en zijn kabinetschef de la Haye Josselin in het kader van een onderzoek naar wanbeheer en intimidatie. Er werden ook interviews afgenomen met medewerkers over mogelijke pushbacks en doofpotoperaties. Leggeri zou zijn medewerkers herhaaldelijk gevraagd hebben “très discrète” te zijn in het rapporteren over pushbacks.

De aanwerving van veertig mensenrechtenofficieren die de Commissie heeft bevolen wordt door Leggeri actief tegengewerkt en laat al anderhalf jaar op zich wachten wegens “niet prioritair”. De Europese commissaris voor migratie, Ylva Johansson, heeft Leggeri op het matje geroepen in het Berlaymontgebouw. Ze is furieus over de gang van zaken en eist dat Frontex zijn zaakjes op orde stelt.

Klaus, de architect achter de migratiedeal tussen Turkije en de E.U. (2016), zegt dat op dit moment de schending van mensenrechten is geïnstitutionaliseerd . Pushbacks vinden plaats in Griekenland, Oostenrijk, Kroatië en Bulgarije.

De echte bazen

Ondanks de zware kritiek en alle onvrede is en blijft Leggeri nog altijd baas in het agentschap Frontex. Dat heeft alles te maken met de “constructiefout” van de grote gecentraliseerde Europese agentschappen. De Raad van Bestuur van Frontex bestaat vooral uit de directeurs van de nationale kust- en grenswachten van de lidstaten. In concreto zijn dat wat Frontex betreft de Italiaanse, Griekse en Kroatische grenswachten. Die kennen mekaar en laten betijen.

Frontex, een grensagentschap,  treedt meer en meer op als een breed Europees migratie-agentschap. We kunnen ons stilaan afvragen of Europa geen monster heeft gebaard.

Luc Van Impe

Tweede wereldoorlog 1940-1945

Met 630.000 kijkers voor de TV-reeks ‘Kinderen van de collaboratie’ en meer dan 400.000 voor de documentaires over de holocaust kan het aandeel van het oorlogsgebeuren in het collectieve geheugen van Vlaanderen moeilijk overschat worden. Dat het boek van Björn Rzoska na 20 jaar aan een tweede druk toe was (net zoals het standaardwerk van Luc Huysse en Steven Dhondt) ligt in diezelfde lijn. Dat dit verleden nog steeds niet is verwerkt is een thesis die in beide werken over collaboratie en repressie unisono wordt beleden.

Het hechteniskamp in Lokeren

Het  kamp te Lokeren, gebouwd voor  de toekomstige Engelse krijgsgevangenen,  werd na de bezetting  omgevormd tot het grootste interneringskamp van België. Verdachten van collaboratie werden er samengepropt op een terrein van 264 are in 15  houten barakken in afwachting van hun proces. Op het hoogtepunt verbleven er  zowat 5000 gedetineerden, 350 per barak  terwijl die oorspronkelijk voorzien waren voor slechts 150 personen. Ca. 20.000 gedetineerden passeerden er in de periode van september 1944 tot oktober 1947, de ene al langer dan de andere, van één maand of enkele maanden tot enkele jaren…). Niet verwonderlijk dat het hechteniskamp van Lokeren een van de belangrijke herinneringsplaatsen van de repressie is geworden. Hygiëne en voedselbevoorrading lieten te wensen over. De toestand werd zo schrijnend dat er in augustus 1945 een heuse opstand plaatsvond.

Het boek verhaalt op boeiende wijze het dagelijkse kampleven maar beperkt er zich niet toe. Het is tevens  een stevig wetenschappelijk dossier geworden op basis van eigen onderzoek. In de tweede druk die bijna 20 jaar na de eerste druk (1999) het leven zag verwerkt hij nieuwe inzichten die het wetenschappelijk onderzoek over collaboratie en repressie de laatste 20 jaar heeft opgeleverd. Prof. Bruno De Wever (broer van …) die destijds de promotor was van zijn licentiaatsverhandeling (thans heet dat ‘masterproef’) schreef het voorwoord. Dit feit op zich zegt al heel wat over het niveau  van het boek.

“Onverwerkt verleden: collaboratie en repressie in België 1942 – 1952” is het boek van Luc Huysse en Steven Dhondt. Zowat iedereen is het erover eens dat dit hét standaardwerk is  over de problematiek van collaboratie en repressie tijdens en na de tweede wereldoorlog. Het werd gepubliceerd in 1991 en  kreeg bijzonder lovende kritiek van historicus… Bart De Wever, toen weliswaar dertig jaar jonger.  Of politicus Bart De Wever dit vandaag nog zou herhalen is maar zeer de vraag.

Deze lijvige studie van zowat 400 blz. kreeg onlangs eveneens een heruitgave en ook dit werk werd aangevuld met recente nieuwe inzichten. Die werden  verkregen na het openstellen van de archieven van het krijgsauditoraat. Deze nieuwe inzichten werden aangebracht door Koen Aerts, Pieter Lagrou en… jawel, Bruno De Wever.

Meten is weten

Wars van alle vooroordelen hebben zowel Rzoska als Huysse zich gebaseerd op koude cijfers en daaruit conclusies getrokken. En die conclusies kunnen wel eens haaks staan op de beeldvorming die in bepaalde middens nog steeds wordt gekoesterd. De rechtstreekse getuigen zijn zo goed als verdwenen, maar de ervaringen van de ouders leven op heel uiteenlopende manieren door in hun kinderen.

Een voorbeeld. De bevolking van het hechteniskamp in Lokeren zou volgens getuigenissen van oud-gevangenen bestaan hebben uit 80% intellectuelen. Er werd met enige zelfspot gesproken over de Universiteit van Lokeren. In zijn notities stelt de auteur Filip De Pillecyn, zelf een kampgevangene, dat in zijn eigen barak 85% van de gedetineerden alleen maar lager onderwijs had gevolgd.

Het wetenschappelijk onderzoek van Rzoska geeft een gedetailleerder beeld:

37.7 % zijn arbeiders

33.3 % behoort tot de middenklasse: kleine zelfstandigen, landbouwers en ambachtslui

12,5 % bestaat uit lagere ambtenaren en bedienden

12.5 % zijn hogere ambtenaren en bedienden op bestuursniveau, ondernemers en vrije beroepen

04.0 % varia

Onderwijzers zitten in de categorie hogere ambtenaren. Zij waren prominent aanwezig!

Meten is weten: 82.5 % van de Lokerse gedetineerden waren geen intellectuelen.

Zo zijn er heel wat beweringen die het wetenschappelijke onderzoek niet overleven en moeten geklasseerd worden als ‘mythe’. In de jeugdbeweging van 50/60 jaar geleden, meer bepaald KSA, geloofden wij dat collaborateurs naar het Oostfront waren getrokken om er in dienst van de nazi’s te gaan vechten tegen het goddeloze communisme, hierbij aangespoord door priesters en paters. Die idealisten waren er beslist maar de beeldvorming die ons werd opgedrongen maakte dat zij het representatieve gezicht werden van ‘dé Oostfrontstrijders’. De werkelijkheid zag er anders uit!

In de rangen van de Oostfrontstrijders zaten uiteraard ook avonturiers, misdadigers die hun straf wilden ontvluchten, Vlaamse en Waalse werkwilligen die in Duitsland verplicht werden ‘vrijwillig’ dienst te nemen en collaborateurs die de onzekere toekomst van het Duitse offensief aan het Oostfront verkozen boven het lot dat hen te wachten stond bij de bevrijding nu de geallieerde legers snel naderden.

Nog meer cijfers

Vanuit Londen en vanaf december 1942 bereidde de regering  o.l.v.  de eerste Minister Pierlot in diverse besluitwetten de naoorlogse overheidsrepressie van collaborateurs voor. Walter Ganshof Van der Meersch, de auditeur-generaal speelde een grote rol in de totstandkoming van deze wetgeving en van haar toepassing na de bevrijding. Na het beëindigen van de oorlog  werden liefst 405.493 dossiers aangelegd tegen ‘incivieken’ (politieke delinquenten uit de Tweede Wereldoorlog). Van dit astronomisch getal gaven ‘slechts’ 57.254 dossiers aanleiding tot effectieve vervolging. 53.005 veroordelingen werden uitgesproken.

De uitgesproken straffen bestonden voor 60% uit correctionele straffen van minder dan 5 jaar hechtenis en voor 40% uit criminele straffen van minimum 5 jaar waaronder 2940 doodstraffen. Er werden 242 effectieve terechtstellingen effectief uitgevoerd. De executie van parlementslid (Katholieke Partij) Leo Vindevogel, tevens oorlogsburgemeester van Ronse, bracht heel wat beroering in de regio.

Van de 53.005 veroordeelden waren  er:

31.861 militaire collaborateurs (wapendragers: Waffen SS, Vlaams Legioen,…)

16.305 paramilitaire collaborateurs (Fabriekswacht,…)

Politieke collaborateurs waren bvb leden van VNV, van Rex…, ideologische aanhangers van de Nieuwe Orde.

Burgerlijke epuratie omvatte het verlies van burgerrechten, o.m. het actief en passief stemrecht, het verbod om bepaalde beroepen uit te oefenen zoals advocaat, journalist, priester,…

Administratieve zuiveringen betekenden het ontslag uit hun ambt van het politiek personeel en de  ambtenaren tijdens de bezetting  het ontslag.

Weigering van het toekennen van het bewijs van burgertrouw maakte bvb inschrijving in het handelsregister onmogelijk of bezwaarde het kandideren voor een job  waar vaak dit bewijs een toelatingsvoorwaarde was.

Deze straffen troffen niet alleen de collaborateurs maar vaak ook hun gezin en familie die als paria’s in de armoede belandden. Daarnaast was er ook nog een arsenaal aan andere of bijkomende straffen zoals schadevergoeding, verbeurdverklaring enz.

De Volksrepressie

Via radioboodschappen had de regering in ballingschap vanuit Londen de bevolking uitdrukkelijk gevraagd het recht niet in eigen handen te nemen maar in het machtsvacuüm dat ontstond onmiddellijk na de bevrijding werden duizenden burgers wederrechtelijk beroofd van hun vrijheid en in kampen ondergebracht. Hun bezittingen werden geroofd of in brand gestoken. Mishandelingen hadden tientallen doden tot gevolg. We zijn september, anno 1944. Een deel van de bevolking nam na 4 jaar bezetting het recht in eigen handen om zij die mee hadden geheuld  met de bezetter te straffen.

Er zou een tweede golf van volksrepressie komen in mei 1945 toen de Duitsers definitief verslagen werden  en  de gruwelen van het naziregime en de Holocaust aan het licht kwamen.

Onverwerkt verleden

Vooral -maar zeker niet alleen- ter linkerzijde heeft men het altijd moeilijk gehad met ‘nationalisme’ in het algemeen en in onze contreien met het Vlaams nationalisme in het bijzonder. Die Vlaams nationalisten werden in de decennia na de oorlog systematisch in de (extreem) rechtse hoek geduwd en, in de context van de besproken problematiek bij uitstek bekeken als Duitsgezind, aanhangers van de Nieuwe Orde en collaborateurs.

Dit is op zijn minst een simplistische benadering van de realiteit. In de Volksunie  waren figuren als Nelly Maes (rooie Nelly), Willy Kuypers of Maurits Coppieters zonder meer  progressieve figuren. De visie over bvb. het apartheidsregime in Zuid-Afrika was één van de vele breuklijnen die dwars door de gelederen van de Volksunie liep.

In de Vlaamse publieke opinie daarentegen overheerste de overtuiging dat de repressie genadeloos en anti-Vlaams was. Collaborateurs kregen daardoor de status van slachtoffers eerder dan die van daders, een visie die vooral in Vlaams-nationalistische kringen uitgroeide tot een erg invloedrijke mythe” aldus Marc Reynebeau in zijn boekbespreking bij  de heruitgave van het hogergenoemde standaardwerk van Huysse. (De Standaard van 29/30 augustus 2020).

Zowel Rzoska als Huysse gaan uitvoerig in op deze mythe, tot groot ongenoegen van bepaalde middens in het Vlaams-nationalistische kamp. Het is nooit tot een verzoening gekomen tussen beide kampen nochtans de noodzakelijke voorwaarde om tot een verwerking van het oorlogsverleden te komen. Twee initiatieven daartoe zijn vermeldenswaardig. In meerdere edities van het ‘Journal des Tribunaux’ tussen 1945 en 1950  erkennen Franstalige juristen het feit dat de repressie vaak fout is geweest.

En op de IJzerbedevaart van 2000 sprak Frans-Jos Verdoodt het ‘historisch pardon’ uit waarin het IJzerbedevaartcomité  erkende dat er vergissingen, beoordelingen en verkeerde  allianties in het verleden werden gemaakt. Een noodzakelijk vervolg is er niet geweest. Het oorlogsverleden blijft onverwerkt. En laat dit nu juist het opzet geweest zijn van beide besproken werken.

Luc Van Impe

Bronnen:

Björn Rzoska; “Opgesloten tussen Zwart, Wit en Grijs – Het Kamp van Lokeren (1944-1947)”, woord vooraf door prof. Dr. Bruno De Wever, Uitgeverij Doorbraak, 167 blz;

Luc Huysse, Steven Dhondt met nieuwe bijdragen van Bruno De Wever, Koen Aerts en Pieter Lagrou;

“Onverwerkt Verleden. Collaboratie en Repressie in België 1942-1952. Uitgeverij Kritak, 406 blz.;

Marc Reynebeau in De Standaard van 29/30 augustus 2020. Interview met Pieter Lagrou.

De geschiedenis heeft ons weinig namen nagelaten van socialistische pioniers die zelf werkten als arbeider. In Geraardsbergen kennen we wel de naam van zo iemand: Bellarminus Van Der Bruggen. Ik poog nu een schets over zijn leven te geven.

Schoenmaker Joannes Van Der Bruggen (°1796) en wasvrouw/strijkster Joanna Pletincks (°1802) begroeten hun eerste kindje in 1842: Maria Theresia. Op 5.8.1825 komt er een broertje: Bellarminus. Augustinus ziet op zijn beurt het levenslicht in 1829. Het gezin Van Der Bruggen woont in Geraardsbergen, een stad met circa 6000 inwoners waarvan veel ambachtslui, veel kleine straatjes en schrijnende armoede.

De kinderen zijn nog piepjong als Geraardsbergen een woelige periode kent met de Belgische revolutie van 1830. De Geraardsbergenaars hopen op een beter leven met de onafhankelijkheid maar mogen al blij zijn dat ze van de daaropvolgende oorlog met Nederland gespaard blijven. Kort daarop wordt het gezin Van Der Bruggen zwaar getroffen: in 1833 overlijdt moeder Joanna. Vader Joannes moet met de drie kinderen zien te overleven.

Joannes hertrouwt met Adelais Vienvalet (°1801), Petrus Van Der Bruggen (°1836) wordt uit dit huwelijk geboren. Het gezin bestaat nu uit vijf personen. Bellarminus moet als oudste jongen al vlug gaan werken om zijn bijdrage te leveren aan het gezinsinkomen. Volgens Abraham Ruiz start hij zijn beroepsloopbaan in een ‘stekskesfabriek’. Zeker is dat niet gezien de eerste stekskesfabriek (Mertens) in Geraardsbergen pas opent in 1843 en de eerste in Lessen in 1835. Mogelijks werkt hij bij zijn vader of in een andere sector. Wat we wel met zekerheid weten is dat geen enkele sector zoveel kinderarbeid kende als de lucifernijverheid.

In de tweede helft van de jaren 40 wordt ook Geraardsbergen getroffen door hongersnood ten gevolge van mislukte graan- en aardappeloogsten, vervolgens krijgen de inwoners ook nog eens een choleraepidemie over zich..

Bellarminus en zijn gezin
Bellarminus trouwt in 1856 met Catharina Van Damme (°25.11.1833). Mevrouw Van Der Bruggen is één van de 1800 kantwerksters in Geraardsbergen. Ze verdient zo een 50 centiemen per dag terwijl mijnheer tussen 1 en 1,5 frank per dag verdient. Met dat geld kan men dagelijks één brood en enkele patatten kopen. Een stuk spek of kaas of een beetje melk zijn een luxe die men zich af en toe eens kan permitteren. Ter illustratie: in 1847 kost een roggebrood 34 cent, een kilo aardappelen kost 13 cent.

In 1864 verwelkomt het gezin de eerste nakomeling: Rachel Van der Bruggen, in de archieven wordt ze later ‘huishoudster’ genoemd. Twee jaar nadien kan het gezin een tweede dochter begroeten; Maria Prudentia Van der Bruggen, zij wordt ‘dagloonster’, wat wil zeggen dat ze iedere dag moet afwachten of ze aangenomen wordt.

Vermoedelijk milliteert Bellarminus reeds in de eerste internationale in Geraardsbergen, er zijn echter geen ledenlijsten bewaard zodat we dat niet 100% zeker kunnen weten.

Bellarminus is actief in (of zelfs medestichter van) de werkersbond, opgericht in 1877. De werkersbond – die toen trouwens illegaal was – wordt in 1877 lid van de Vlaamse Socialistische Arbeidspartij, de eerste socialistische partij in België.

Op aansturen van de Antwerpse socialist Goetschalck en de Gentenaar Edward Anseele richt Bellarminus samen met anderen in 1880 een ‘Maatschappij van onderlinge bijstand’ op. In tegenstelling tot de werkersbond is dit een legaal initiatief conform de wet op ‘De maatschappijen van onderlingen bijstand’ van 1851. Deze maatschappijen steunen zieke leden financieel. Leden betalen wekelijks een kwartje, in Geraardsbergen zijn sommigen zo arm dat ze deze minimale bijdrage niet kunnen betalen.

Socialistische maatschappijen voegen er in hun statuten aan toe dat ook stakers financieel gesteund kunnen worden, zodat deze maatschappij de facto ook een vakbond is. In Geraardsbergen rekruteert de bond vooral bij sigarenmakers en groeit vlug. Na een lange staking van sigarenarbeiders komt de bond sterk verzwakt uit de strijd. Bellarminus zelf is ondertussen 55 jaar en werkt nog altijd in de lucifernijverheid. Hij is één van de weinigen die thuis werkt, thuiswerk is een efficiënte strategie van de werkgevers om te vermijden dat iemand zijn collega’s ‘opstookt’. Bellarminus werkt vooral als snijder: het met een mes vanuit rollen afgerold hout lucifers snijden.

1885 is een belangrijk jaar voor het socialisme in België, in ‘De Zwaan’ op de Brusselse Grote Markt stichten 112 vertegenwoordigers van plaatselijke groepen de ‘Belgische Werkliedenpartij’ (BWP) Geraardsbergen wordt waarschijnlijk vertegenwoordigd door Bellarminus, Karel Lodewijk Spitaels en Joseph Clerebaut. (dixit Gaston Imbo).

Bellarminus werkt nu actief mee aan het op poten zetten van de Geraardsbergse afdeling van de BWP. Die afdeling wordt in 1886 formeel opgericht samen met Karel Lodewijk Spitaels, Jan De Froy en Isidoor De Moor. De laatste twee zijn kopstukken van de sigarenmakersbond.

Op 15 augustus 1886 organiseert de jonge BWP een nationale betoging in Brussel voor het ‘algemeen stemrecht’ (AS). De BWP legt vanuit Geraardsbergen een trein in naar de betoging. Hij is ‘stampvol gevuld met betogers van Geraardsbergen en randgemeenten’.

Bij de aankomst wordt Bellarminus op de schouders getild door arbeiders die geestdriftig een rondedansje met hem doen. De gedisciplineerde betoging eindigt in het park van Sint Gillis waar de ‘Eed van Sint Gillis’ gezworen wordt: ‘Zonder onderbreking of rust, te vechten totdat de dag is aangebroken waarop door de instelling van het algemeen stemrecht het volk werkelijk een vaderland zal hebben veroverd’.

Begin 1886 komt de situatie in de lucifersfabrieken ter sprake op een meeting in ‘De Gouden Leeuw’ op het Stationsplein. Daarop volgt een artikel in de Vooruit : ‘Er is geene stad waar de werkman meer te lijden heeft als hier. In de fosfoorfabrieken kan het niet erger gaan met de uitbuiterskliek’ (Vooruit 11.1.1886). Bellarminus speelt zeker een rol bij het in de aandacht brengen van de problemen van de luciferarbeiders. De toestanden zijn dan ook vreselijk.

Enkele voorbeelden van ontoelaatbare werkomstandigheden in de luciferfabrieken:
Het loon bedraagt 1 tot 1,5 fr per dag (in de koolmijnen betaalt men 3 fr per dag); kinderarbeid vanaf 7 jaar; uitermate ongezond werk; arbeiders worden verplicht om brood, meubelen, afgedragen kledij van bazen te kopen; de kruideniersprijzen liggen hoger dan in de andere winkels, het loon wordt te laat uitbetaald; arbeiders kunnen goederen kopen op krediet, waardoor ze helemaal afhankelijk worden van de fabriekseigenaar.

In april 1886 komt een regeringscommissie op bezoek. Ze vergadert op het stadhuis, naast de commissieleden zijn ook de arts Edmond Brocorens, enkele fabrikanten en vier arbeiders aanwezig. Brocorens getuigt dat de arbeiders last hebben van ‘Beenbreuken als gevolg van langzame maar onafgebroken vergiftiging’.

Die ziekte wordt veroorzaakt door de fosfordampen (fosforwaterstof) die vrij komen bij de productie van lucifers. Hij noemt die ziekte koudvuur. ‘De dood is gewoonlijk een gevolg van hersenontsteking, of van stuipen, waarschijnlijk veroorzaakt door een uitbreiding van het koudvuur tot de beenderen van het onderdeel van de schedel.’ Na het bezoek worden de productiemethodes aangepast en worden er meer en meer ‘veiligheidslucifers’ gemaakt. Het duurt echter jaren vooraleer alle fabrikanten overgeschakeld zijn. In 1905 is er nog een staking in ‘La Suedoise’ als de fabrikant de werknemers verplicht de tanden te laten trekken.

In 1893 is Bellarminus medestichter van de ‘Fosfoorbewerkersbond’, een afsplitsing van de werkliedenbond. Die bond wordt de drijvende kracht achter de strijd voor de verbetering van de werkomstandigheden van de arbeiders, de arbeidsters en de talrijke kinderen in de lucifersnijverheid. In datzelfde jaar breken er stakingen uit in de luciferfabrieken.

In 1894 besluit de propagandaclub van Geraardsbergen (het bestuur van de BWP dus) tot het (her)oprichten van een ‘Gemengde weerstandskas’, een voorloper van de ziekenkas ‘Bond Moyson’. Bellarminus wordt op 25.2.1894 verkozen tot de eerste voorzitter.

Onder het gedreven voorzitterschap van Bellarminus groeit de maatschappij vlug. Binnen de kortste keren worden honderden nieuwe leden verwelkomt die een bijdrage betalen, maar er zijn ook veel steunvragen bij ziekte (en zoals reeds gezegd zijn er vooral bij de luciferarbeiders zeer ernstige gezondheidsproblemen). De weerstandskas opereert onder de naam ‘Helper en Trooster’ en ervaart daardoor een toenemende financiële druk.

In 1895 haalt het kartel ‘Democratisch verbond der verenigde liberalen en werklieden’ de absolute meerderheid in het stadsbestuur. Dat lijkt een goed moment om bij monde van het socialistisch raadslid Vital De Clercq. steun te vragen voor ‘Helper en trooster’. Die steun komt er niet, zelfs de kartelpartner stemt tegen omdat H&T niet erkend is door de nationale overheid. Op 30.12.1900 stopt Bellarminus als voorzitter van ‘Helper en trooster’. Hij is dan 75 en wordt erevoorzitter. Alfons De Moyer volgt hem op als voorzitter.

Reeds begin de jaren 90 organiseert de socialistische beweging meetings in het Hollands Koffiehuis in de Visstraat. Dat wordt echter te klein en de snel groeiende beweging koopt een gebouw op de Zakkaai. Dat gebouw wordt omgevormd tot volkshuis en als zodanig in gebruik genomen in 1895.

Bellarminus is bijzonder gelukkig bij de inhuldiging, en met ogen die straalden van hoop en blijdschap hoorden wij hem verklaren: “Nu mogen wij gerust zijn, en zullen wij niet meer verplicht zijn te vergaderen in verdoken hoeken en kanten om aan onze vervolgers te ontsnappen zoals wij het vroeger hebben beleefd”.

Bellarminus wordt lid van alle mogelijke geledingen die de socialistische beweging opricht. Zo werkt hij ook mee met ‘De studiekring en sprekersschool’. Kort na de oprichting van de ‘Vrijdenkersbond’ geeft hij op 8 september 1898 een lezing over ‘Godsdienst en socialisme’. Dat is een delicaat onderwerp daar de geestelijken een kruistocht houden tegen het socialisme. Alle middelen zijn goed: dreigen om kinderen hun communie niet te laten doen, een uitzicht op de hel bieden, ontslag in het vooruitzicht stellen, het weigeren van een plaatsje op het kerkhof. De meeste arbeiders zijn katholiek opgevoed en worden op die manier in gewetensnood gebracht.

Op zondag 11 september debatteert hij er met Victor Cosijns (°1876 en militant van de Socialistische Jonge Wacht) over ‘Anarchisme en socialisme’. Een beetje klaarheid scheppen in de verschillende stromingen is in die periode zeer nuttig.
Bellarminus blijft tot op hoge leeftijd lid van verschillende geledingen van de BWP en woont zelfs nog de vergaderingen bij.

Bellarminus overlijdt op 5.6.1914. Zijn stoffelijk overschot wordt naar het graf begeleid door een grote menigte terwijl de fanfare ‘De Verbroedering’ de internationale en treurmarsen speelt.

Guillaume De Nauw (°1880 en toekomstig burgemeester van Geraardsbergen) spreekt de grafrede uit. De geschiedenis van de BWP in Geraardsbergen loopt samen met het leven van B.’ Hij werd beschimpt en gebroodroofd maar wist desondanks mensen op te beuren na een tegenslag. Hij leefde een leven van strijd en opoffering en had niets dan vrienden’.

Bellarminus heeft een steen verlegd in de Dender, en die steen heeft een rimpeling veroorzaakt.

Wim Thienpont

Bronnen:

  • De Chou, Freddy; De rode burcht; 2018
  • Godfroid, Stepha; Surdiacourt, Dirk; Lucifersbedrijven te Geraardsbergen, 1983
  • Imbo, Gaston; Richard Clerebaut, een pionier van het socialisme te Geraardsbergen, artikelenreeks in ‘De Heemschutter’.
  • Ruiz, Abraham; Geraardsbergen en de ontvoogdingsstrijd van de werkende klasse, 1981
  • Ruiz, Abraham; Geraardsbergen op de drempel van de 20e eeuw, 1976
  • Walraet, Lucien; 90 jaar cooperatieve werking in Geraardsbergen en Ninove, 1991
  • Archief Gerardimontium
  • AMSAB
  • Wikipedia

De CREG heeft het gewicht van de elektriciteits- en aardgasfactuur in het budget van de Belgische gezinnen in 2018 geanalyseerd. Eén van de opvallendste vaststellingen is dat 40 tot 50 % van de eenoudergezinnen in energiearmoede verkeert. De studiedienst van het ABVV zette de cijfers op een rijtje.

Lage inkomsten zijn de voornaamste oorzaak van energiearmoede. Op basis van deze analyse kan bepaald worden welke gezinnen kampen met energiearmoede, met andere woorden die een te groot aandeel van hun budget besteden aan de betaling van hun elektriciteits- en aardgasfacturen. Hier gaat het om de gemeten energiearmoede. In dit kader gaan we er gemeenzaam van uit (hypothese ook weerhouden door de CREG in deze studie) dat wanneer een gezin meer dan 10% van zijn netto beschikbaar inkomen (na aftrek van de huisvestingskosten) besteedt aan de betaling van zijn energiefacturen, het met energiearmoede kampt.

De regulator stelt dat van de gezinnen die hun woonst in 2018 verwarmden met aardgas (61% van de Belgische gezinnen), de energiearmoede gemiddeld:

  • 20 tot 30% van de alleenstaanden trof;
  • 40 tot 50% van de eenoudergezinnen trof;
  • 6 tot 10% van de gezinnen met twee volwassenen en twee kinderen ten laste trof;
  • ongeveer 2% van de gezinnen met twee volwassenen zonder kinderen ten laste trof.

Dit vertegenwoordigt ten minste 400.000 Belgische gezinnen in energiearmoede.

Van de personen die uitsluitend elektriciteit verbruiken (om zich te verwarmen, te koken, voor warm sanitair water enz., wat 6% van de gezinnen vertegenwoordigt), bevinden de meeste zich in energiearmoede. De elektriciteitsfactuur kan immers tot 20% van hun netto beschikbaar inkomen vertegenwoordigen.

Energiearmoede treft voornamelijk gezinnen die drie kenmerken cumuleren: eenoudergezinnen of alleenstaanden met lage inkomsten die zich met elektriciteit verwarmen.

Om de gezinnen in armoede te beschermen bestaat er in België een sociaal tarief voor elektriciteit en aardgas. Dankzij het mechanisme van sociale tarieven kan men de totale elekriciteits- en aardgasfactuur van de gezinnen die die tarieven genieten plafonneren. We merken op dat het aantal begunstigden de laatste jaren sterk is gestegen, vooral sinds 2015, meer bepaald wegens de toename van het aantal leefloners (OCMW), wat het resultaat is van de uitsluiting van personen uit het werkloosheidstelsel.

Ongeveer 9% van de Belgische gezinnen geniet een sociaal tarief voor elektriciteit en 5% van de gezinnen aangesloten op het aardgasdistributienet geniet een sociaal tarief voor aardgas. Deze maatregel is echter onvoldoende, want de sociale tarieven bereiken niet alle gezinnen met de laagste inkomens. De toekenning van het sociaal tarief hangt immers af van het statuut van deze gezinnen (leefloners, begunstigden van de IGO,…) en niet van het inkomensniveau.

Allereerst impliceert de bestrijding van energiearmoede de bestrijding van armoede zonder meer. Te weinig inkomsten zijn immers de belangrijkste oorzaak van energiearmoede. Daarom eist het ABVV waardige lonen en sociale uitkeringen die hoger liggen dan de armoededrempel.

Ten tweede, is een van de remedies om energiearmoede aan te pakken het ingrijpen op de prijzen. Een van de beloftes van de vrijmaking van de sector was immers dat de concurrentie tussen de leveranciers zou leiden tot een prijsdaling voor de consument. Dit klopt niet! We moeten vaststellen dat dit niet is gebeurd. Naast de monitoring van de prijsevolutie door de CREG, ondersteunt het ABVV de CREG ook in haar wil om in te werken op de energieprijzen, meer bepaald door regels op te leggen aan de leveranciers met betrekking tot de indexering van de variabele producten. We betreuren ook dat het vangnetmechanisme is stopgezet. We herhalen de eis om de BTW terug te brengen naar 6% in plaats van 21%. Voor het ABVV is het belangrijk dat de koopkracht wordt verdedigd aan de ‘ingang’ (lonen, uitkeringen enz.), maar ook aan de ‘uitgang’ (prijsbeleid).

Vervolgens ondersteunt het ABVV ook alle sociale maatregelen (sociaal tarief enz.) die de burger toelaten om een lagere energiefactuur te verkrijgen. Nog ruimer eist het ABVV een ingrijpen op de kwaliteit van de huisvesting. We eisen een groot investeringsplan voor energie-efficiëntie (isoleren van woningen enz.) in sociale woningen. Zo kan ook de factuur voor de meest kwetsbare groep verlaagd worden.

Wanneer we ons buigen over het onderwerp, moeten we tot onze verrassing in deze fase vaststellen dat er geen duidelijke definitie bestaat van energiearmoede. Het ABVV pleit net als de CREG voor een duidelijke definitie op Belgisch niveau, evenals voor de bepaling van een Europese indicator die zou toelaten om de evolutie van energiearmoede doorheen de tijd op te volgen.

Wat betreft het luik van de bescherming van en de informatie aan de consument, klaagt het ABVV de agressieve verkoopstechnieken (deur-aan-deur, televerkoop enz.) aan die de consument aanzetten om overhaaste beslissingen te nemen die hem duur kunnen komen te staan. Daarom maakt het ABVV promotie voor de CREG Scan van de CREG, die de meest volledige en meest betrouwbare prijsvergelijker is op het internet.

De vakbond vraagt ook een campagne bij het brede publiek van het type ‘Durf vergelijken’ die in 2012-2013 werd gevoerd. Tot slot, vragen we dat leveranciers verplicht worden om de consumenten te informeren die ‘slapende contracten’ hebben en om hen een actueel, veel voordeliger contract aan te bieden.

Filip De Bodt

Sinds zijn Sociaaleconomisch Congres en het afsluiten van een sociaal contract met de kiezer gaat het Vlaams Belang door als een sociaaleconomisch linkse of sociale partij. De  belofte om voor iedereen een minimumpensioen te voorzien van 1500 € is daarbij het kroonstuk. Die belofte rammelt evenwel langs alle kanten en zou voor veel Vlamingen wel eens het omgekeerde kunnen betekenen: we geraken nooit aan een pensioen van 1500 €

In 2013 ontdeed het Vlaams Belang zich van zijn meest asociale trekjes tijdens een congres. Men had een verkiezingsnederlaag achter de rug en die werd geweten aan het ranzig extreem-rechts imago van de partij én de economisch ultra-liberale uitstraling. Deze laatste positie werd bovendien al ingenomen door de N-VA. Met twee concurrenten dezelfde positie innemen is niet altijd handig, zeker niet voor de kleinste van de twee.

In ijltempo herschreef de partij zijn beginselen en ontdeed ze zich van alle verwijzingen naar het bruine verleden: het solidarisme (het economisch systeem van klassensamenwerking dat door de Italiaanse dictator Mussolini 1883-1945 opgezet werd) ter geschrapt in de beginselen. Tegelijkertijd werden figuren die al teveel hulde brachten aan andere dictators en collaborateurs uit de Tweede Wereldoorlog naar de uitgang of de achtergrond begeleid. Andere lieden of Driezen met dezelfde opvattingen werden dan weer naar binnen geloodst.

Sociaal programma.

Na 2013 werd niet bijzonder veel meer gehoord van het sociale element van de partij, tot het colloquium van februari 2019, waar het verkiezingsprogramma voor 2019 bekend gemaakt werd. Daar werden heel wat sociaal ogende maatregelen goedgekeurd: strijd tegen armoede en huisjesmelkerij, optrekken van leefloon en co tot boven de armoedegrens, behoud van de index, maximumfactuur in rusthuizen, enz.  De werkloosheidsvergoeding wordt dan weer afgeschaft na twee jaar, behalve voor mensen die ouder zijn dan 50.

Het Planbureau berekende de kosten van het Vlaams Belang-programma op ongeveer 11 miljard. Geen probleem, zegt de partij, dat maken we goed door de transfers naar Wallonië af te schaffen en de toegang tot ons land en onze sociale zekerheid te bemoeilijken voor mensen uit (sommige) andere landen. Moeilijk te berekenen, zoiets, denk je dan, zeker als je er nog een aantal andere avontuurlijke programmapunten aan toevoegt waarvan je de reactie van andere gemeenschappen of beroepsgroepen dan maar best niet berekend: onafhankelijkheid met Brussel als tweetalige hoofdstad, splitsing van het spoorwegenbeleid, privatisering van de VRT, splitsing van de sociale zekerheid…. Het kan allemaal opbrengen, tot zolang je niet in een Catalaanse avontuur belandt waarbij anderen je splitsingen niet aanvaarden. Het Vlaams Belang zet nog een stapje verder dan de Catalanen en wil een onafhankelijkheidsverklaring met daarna een referendum. We mogen ons pas uitspreken na de feiten.

Pensioenen.  

Het VB maakte evenwel het meeste sier in de pers met zijn belofte om iedereen (ook zelfstandigen) aan een minimumpensioen te helpen van 1500 € na 40 jaar werken. Op dat vlak steekt het VB de PVDA langs links voorbij, kon je lezen in de media. Dat valt nog even te bezien. 

Volgt U even? 

Het VB-programma stelt op p. 64 inderdaad voor om een minimumpensioen uit te keren van 1500 € na een voltijdse loopbaan van 40 jaar. Via een puntensysteem wordt berekend aan hoeveel procent van de voltijdse loopbaan men zit: “Vlaams Belang wil een pensioen op basis van een puntensysteem, dus op basis van het aantal effectief gewerkte uren. Het aantal gewerkte uren die nodig zijn voor het minimumpensioen willen wij jaarlijks indexeren naargelang de gestegen levensduurte.”Het VB verdoezelt op dit vlak waar de partij naartoe wil: langer werken en minder pensioen voor velen. 

Momenteel worden de pensioenen op een als volgt berekend: men zet een minimumleeftijd vast voor een volwaardig pensioen (vroeger 65, binnen een paar jaar 67 jaar). Vanaf dan heb je recht op een voltijds pensioen, ongeacht je loopbaan. Heb je al 40 of 42 jaar gewerkt, dan kan je vroeger op pensioen.

Belangrijk in dit systeem zijn de gelijkgestelde dagen. Dit is een cryptische omschrijving voor dagen waarbij je niet werkt, maar die men telt als deel uitmaken van je beroepsloopbaan: werkloosheid, militaire dienst, bepaalde vormen van deeltijds werk, stakingen, ziekte. Men nam dus een loopbaan als 1 geheel in plaats van je enkel te vergoeden voor de dagen dat je effectief werkte. Men ging er ook vanuit vb. dat mensen gedwongen deeltijds werkten, maar dan toch een volwaardig pensioen verdienden. Stilaan probeerde de vorige regering deze dagen te beperken bij de berekening van het pensioen en verminderde ondermeer de opname van het brugpensioen in deze regeling.

In zijn programma zegt het VB niets over die gelijkgestelde dagen, maar men benadrukt wel dat het pensioen zal berekend worden op effectief gewerkte periodes. Niet dat het VB in deze dagen niet geïnteresseerd is of ze niet kent: de Ninovieter Guy D’haeseleer stelde eind 2016 één van zijn zeldzame vragen in het parlement rond deze problematiek. Wie deze zaken kent en benadrukt dat pensioenen zullen berekend worden op basis van effectief gewerkte dagen, weet wat hij doet: de pensioenleeftijd van het overgrote deel van de werknemers (ambtenaren, vrouwen, halftijdsen) verhogen en hun pensioen verlagen. Volgens de krant De Tijd zijn 8 op 10 van de nieuwe jobs deeltijds. 

Het VB is er bij pers en een deel van het publiek dus in geslaagd zich een sociaal imago aan te meten ondanks de reële verarming van de bevolking die deze pensioenmaatregelen zullen teweeg brengen. Faut-le-faire!

Filip De Bodt